Verankerd

*Note van de auteur
Tja, en dan gaat het soms wat minder goed, hè? Dat heb je wel eens. Vervelend en zwaar. Ik heb het de laatste tijd in mijn leven wat zwaarder dan gewoonlijk, maar dat is iets voor een gesprek aan een ronde tafel in één van mijn lievelingskroegen met een biertje.
Om te zorgen dat ik niet verdrink in mijn existentiële angsten, eenzaamheid en verdriet, heb ik een soort klein verhaaltje gemaakt om mijn innerlijke anker te vinden. En dus was er: verankerd.

O, het is overigens best wel ‘lang’ voor een klein verhaaltje. Maar perfect voor met een kop thee.

Water, schuimkoppen, zilte lucht.
Vissen, ze schieten soms tussen de golven omhoog.
Ik zit op een schip, midden op de oceaan, voelend dat het fout zit.
Het geluid van de wind is soms volledig afwezig –
dan ineens oorverdovend.
Alles opslokkend.

De wind neemt een storm mee.
Niet zijn beste vriend.
Maar zo’n vriend die je meeneemt om op te vrolijken.
Zo’n vriend die het liefst in de hoek van de kroeg staat
te staren naar zijn bier dat doder en doder wordt en
uiteindelijk kraagloos en met hangende schouders
het liefst naar huis wil.
De storm is de verraderlijke vriend van de wind,
die wind nodig heeft om wind te zijn.
Waarom?
Waarom niet.
De verorberende veelvraat der natuur die alles van je afneemt
zonder dat je wist wat de waarde ervan was.

Mijn schip begint te wankelen en mijn maag draait zich langzaam om,
ik word overvallen door een ongevraagde achtbaanrit.
Ik roep om het anker te laten zakken.
Want ik ben niet achterlijk.
Ik heb geleerd van mijn tijd op zee.
Als je je anker niet laat zakken om de storm te trotseren, ben je er geweest.
En ik weiger te zinken.

Waar het eerst warm en aangenaam was
is het nu koud en nat en duister.
De storm pakt mijn schip en gooit het de golven over.
Ik hoor hout breken en één van mijn maten valt overboord.
Er is geen tijd om na te denken, de storm is pas van start.
Rouwen doe ik wel als hij ligt.
Een bliksemschicht knalt van boven in een mast en breekt
met brute kracht de statige paal die eens de wind te vriend moest houden.

Het wordt heel donker.
Zo donker heeft Pantone het zelfs nog nooit verzonnen.
Ik zie geen hand voor ogen, ik moet mezelf stevig vasthouden aan
de verankerde tafel in mijn hut.
De storm lijkt het schip op te tillen en we zweven in de niksheid.
Ik voel geen aarde, geen water.
Voor hetzelfde geldt is dit hoe dood voelt.
Tot het schip wordt teruggetrokken door een rinkelend, metalen gevoel.
Het anker trekt ons terug de veiligheid in van de onvoorspelbare zee.

Er komt zout mijn neus, mijn ogen, mijn mond in
en ik proest en kuch en hoest
tot zout zich mengt met zuurstof en de duisternis vermindert is.
Ik ben uit mijn hut geslingerd.
Mijn gezelschap is verdwenen en het schip is gehavend, vol gaten.
In de extreme natheid van de zee staan er toch een aantal tonnen in de fik.
Dat is voor het effect en het werkt.
Hoewel alles in mijn lijf de veiligheid van de hut nodig heeft,
en weet dat ik daar een grotere kans heb om dit te overleven,
kan ik niet bewegen.
Ik sta aan de vloer genageld en moet het schouwspel onder ogen zien.

De storm kijkt me aan terwijl hij met zijn grijze scherpe koude handen
mijn wangen bevriest en mijn schip hardhandig en als een klein kind
dat zijn zin niet krijgt heen en weer schudt.

Na uren proberen, na vechten en slaan en met objecten gooien,
kan de storm louter ademhalen en dat doet ie
luid en briesend in mijn oren.
Hij begrijpt zelf ook wel dat ik zijn aanwezigheid niet kan appreciëren,
maar dat ik er niks anders aan kan doen dan hem aanschouwen en
te leven.

De storm legt zuchtend zijn handen op mijn dek.
Ik wil nog een grap maken terwijl ik rustig mijn handen op zijn handen leg.
Alle hands aan dek.
Maar er is geen ruimte voor.
Met een regen aan tranen stort hij zich uit over mijn schip
en ik kan niet anders dan hem over zijn rug aaien, tot hij krimpt en
ik hem bottel en meeneem naar mijn hut.
Zodra ik weer ben gekalmeerd en niet meer boos op hem ben,
krijgt ie een glas rum en een goed gesprek.

Ik sta op.
Mijn kleren zijn verscheurd, gelijk mijn schip.
Maar we zijn er nog.
Ik ga naar de kelder en pak mijn gereedschapskist.
We repareren het uiter- en innerlijk
van ons zeewaardig koekblik.
De littekenen en pijn van de vorige storm zijn nog te zien.
En nu komen daar nieuwe bij.

Geleerd van onze ervaringen, spijkeren we de nieuwe balken
steviger vast. Verzekeren we alles extra goed.
Zodra ik zeker ben dat de storm niet nog een manie krijgt
en de zon zich heeft durven laten zien,
zeg ik ‘hijs het anker’.
en dat gebeurt dan.
er wordt naar me geluisterd.

Als een excuus, een prachtig excuus
waar de tranen van in mijn ogen staan,
zout, maar prettig dit keer,
krijgen we een duwtje de goede richting in van de wind.

En mijn reis vervolgt zich.
Wetende dat er meer zal komen wat ik niet leuk zal vinden,
Wetende dat het duisterder kan dan duister.
Wetende dat er een maalstroom is in de verte.
Maar ik zal overleven.
Ik zal overleven.
Ik zal overleven.
Ik heb een anker.


En ik weiger te zinken.

*note van de auteur
Vind je dit overigens een leuke tekst?
Ik heb er nog veel meer. Die vind je bij de rest van de teksten.

Vind je het zelfs heel leuk?
Deel het, of laat het me weten. Vind ik enig.

(sorry voor al het vinden. Vind ik ook wat van)


Standaard

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s